Nederland kent slechts een handjevol vrouwelijke directeuren, zo’n 47. En terwijl in die lijst zeker een goed aantal grote en historische musea zijn terug te vinden, moeten we die lijst echter wel vergelijken met die van mannen.
Als je in je hoofd het volgende rekensommetje maakt, namelijk 47 + 680 = 727 en 47 / 727 = 6,5%, dan besef je dat woorden de enorme kloof eigenlijk niet goed kunnen beschrijven. Sterker nog, als je sector breed kijkt, dan kan je zien dat het aantal vrouwen dat werkende is in de cultuursector richting de 50% gaat. Een schrikbarend zwaar contrast met de leidinggevenden.
Het is daarom van belang dat we verhalen van de vrouwen die in Nederland aan het roer staan van een museum in de spotlight zetten. Opdat die verhalen de volgende generaties inspireren om voor de top te gaan. Maar even belangrijk is het om de verhalen van degenen die hen voorgingen, de pioniers, te herinneren.
Dus laten we verdergaan en een oud verhaal uit de onderste plank van het depot van het museum van museale geschiedenis halen, afstoffen en in onze mooiste vitrine op de meest prominente plek op onze grootste zaal plaatsen. Het bijzondere verhaal van één van onze belangrijkste pioniers.
De allereerste vrouwelijke directeur van Nederland.
Johanna Victorine Catharine Hefting
(1905-1993)
Geboren op 2 augustus 1905 in Utrecht, Victorine Hefting heette eerst Maria Jacoba Aleide. Op 2 augustus 1905 werd Maria Jacobe Aleide Hefting in Utrecht geboren, maar haar naam is later veranderd naar Johanna Victorine Catharina Hefting. Haar vroege jeugd was niet bepaald de beste. Op driejarige leeftijd scheidden haar ouders nadat Victorine’s moeder een week na haar derde verjaardag het gezin in de steek liet. De reden zal zeer waarschijnlijk de vele ruzies over de vele uitgaven die haar moeder deed aan kleding. Iets wat haar vader (Cornelius Hefting, 1873-1951), zo zou hij het haar later verteld hebben, heel lang toestond, maar niet kon betalen.
Aan deze periode had ze haar eerste echte herinneringen, en daarvan weet ze nog goed de soms gewelddadige uitspattingen die plaatsvonden tijdens de scheldpartijen tussen haar ouders. Hoewel ze, in tegenstelling tot haar moeder, ontzettend veel hield van haar vader, heeft ze lang getwijfeld of ze wel van hem mocht houden vanwege zijn gedrag jegens haar moeder. De band tussen Victorine en haar biologische moeder is nooit echt hersteld, zelfs nadat haar moeder opnieuw contact zocht met haar.
In 1915 hertrouwde Cornelius, toen Victorine negen jaar oud was. In haar biografie, geschreven door Nienke Begeman, gaf ze aan dat het niet vreemd, maar wel treurig was dat haar vader tweemaal door een slecht huwelijk depressief werd. Op het eerste gezicht verging Victorine’s stiefmoeder van jaloezie over haar biologische moeder, maar later bleek dat ze leidde aan psychische stoornis. Ze is lang verzorgd door Victorine, Cornelis en haar zus die bij hen in huis kwam. Maar ook dit zorgde voor veel spanningen in de familie. Nadat Victorine uit huis was gegaan is haar stiefmoeder opgenomen in een inrichting in Zeist, waar ze de rest van haar leven bleef.
Haar vader heeft altijd zijn best gedaan om voor haar te zorgen en haar progressief op te voeden. Zo betrok hij haar bij zijn professionele leven door zijn patiënten. Hij was huisarts, maar heeft zich speciaal ingezet voor vrouwelijke sekswerkers. Zo had hij in Utrecht de consultatiebureaus voor sekswerkers opnieuw ingesteld. Hier konden ze terecht voor overleg over al hun problemen, tot hun financiën aan toe. Vanaf het moment dat Victorine dertien was, nam Cornelius haar mee naar deze gesprekken. Hierdoor kreeg ze al gauw veel interesse in het sociale werk en ontwikkelde, in tegenstelling tot haar liberale vader, een linkse politieke identiteit.
Op school heeft Victorine het altijd wel goed gehad. Hoewel ze nooit over haar thuissituatie vertelde, had ze wel veel steun aan de hechte vriendschappen die zij op school onderhield. Op het gymnasium vormde ze haarzelf enigszins tot een sportmeid en heeft ze veel aan hardlopen, zwemmen en korfbal gedaan. Maar meer dan dat was ze ook actief lid van de literaire club. Ze dichtte, organiseerde avonden in het Tivoli en gaf zelfs lezingen, over bijvoorbeeld Giotto di Bondone en Hugo von Hofmannsthal. Daarover vertelde ze:
“Die avonden vond ik heerlijk, mijn verlegenheid verdween als sneeuw voor de zon, waarschijnlijk om plaats te maken voor iets schoolmeesterachtigs – was in ieder geval geen lawaai en ik had geen gesoes achter in de zaal. Als er toch werd gekletst, stopte ik en keek heel pinnig, en dan hielden ze wel op.”
Een grote verandering vindt plaats wanneer Victorine in de vijfde klas last krijgt van een chronische voorhoofdsholte-ontsteking. De dokters besloten samen met haar vader en de rector dat de beste keuze was om haar naar een Zwitserse kostschool te sturen. Dat besluit viel ontzettend zwaar bij Victorine, voor wie haar vriendinnen op het gymnasium ontzettend belangrijke steunpilaren waren. Maar toch moest ze naar de Alpen, waar de kostschool gelukkig erg meeviel. Met zeven andere Hollandse meiden werd ze berucht onder de keurige Zwitserse docenten.
Tijdens haar periode op de kostschool heeft ze zich ook serieus gericht op sociaal werk. De tijd bij haar vader’s gesprekken met sekswerkers en haar toch al wat linkse standpunten hielpen bij die keuze, maar ook belangrijk was haar aanwezigheid bij de besprekingen rondom het uitroeien van bloederziekte in de gemeenschap bij Unterengadin. Hiervoor moest een hele generatie vrouwen geen kinderen krijgen. Het proces van de vergaderingen en discussies hieromheen werd waargenomen door buitenlandse vrouwen en meiden, zoals Victorine. De emoties die daarbij de betroffen vrouwen los kwamen, hadden een grote invloed op haar.
Omdat ze het gymnasium door haar ziekte niet kon afmaken (ze kreeg wel een getuigschrift van de rector), waren haar opties voor een studie gelimiteerd. Door haar nog steeds wankele gezondheid kon Victorine ook niet het staatsexamen doen, om daarna nog steeds door te studeren. Daarom besloot ze naar de School voor Maatschappelijk Werk in Amsterdam te gaan, iets wat nog enigszins dicht bij haar hart lag. De periode daar was volgens haar in de latere praktijk niet heel nuttig, maar ook geen verloren tijd. Het enige noemenswaardige was haar verschrikkelijke relatie met de directrice, volgens Victorine een egocentrische en opschepperige vrouw.
Na de School voor Maatschappelijk Werk was Victorine 21 en om sociaal werker te worden moest men 23 jaar oud zijn. Zelf vond zij die regel onzinnig, ze had immers meer dan genoeg praktijkervaring. Desondanks werd ze via haar vader op de hoogte gesteld van een vacature bij de bibliotheek van het Kunsthistorisch Instituut in Utrecht (tegenwoordig het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis). Hier werd ze direct aangenomen en werkte ze onder professor Willem Vogelsang. Toen ze aangaf dat ze van plan was slechts twee jaar in de bibliotheek te werken en vervolgens te beginnen als sociaal werker, kreeg ze van hem de volgende opmerking:
“We zullen zien, we zullen zien.”
Vogelsang was de eerste hoogleraar kunstgeschiedenis in Nederland. Zelf was hij geboren in Duitsland, en zowel eerst daar als daarna in Nederland opgegroeid. Hij ging terug naar Duitsland om kunstgeschiedenis te leren, en keerde daarna wéér terug naar Nederland om het vak hier te introduceren. Bij de universiteit in Utrecht heeft hij, hoewel het vak zeer in de smaak viel bij de studenten, moeten vechten voor de middelen en positie van kunstgeschiedenis. In 1907 had hij pas een volwaardig pand met ruimte voor colleges, en in 1923 kon men pas afstuderen met kunstgeschiedenis als hoofdvak.
Victorine werd, om haar een beetje op de hoogte te brengen van de collectie van literatuur, gevraagd om deel te nemen aan de colleges van Vogelsang. Dit beviel heel erg bij haar, al heel snel werd duidelijk dat de kunstgeschiedenis het vak werd dat zij haar hele leven zou beoefenen. Haar ambities rondom het sociale werk “verdwenen als sneeuw voor de zon”. Vanuit die colleges is zo ook via een ingewikkelde omweg begonnen met het studeren van kunstgeschiedenis onder Vogelsang.
Met hem had ze een bijzondere band. De twee bouwden al zeer snel aan een vriendschap, mede door haar grote interesse in kunst en literatuur. Ze kon enorm goed bijbenen bij de hoge maatstaf die Vogelsang voor zijn studenten voorhield. Zowel op kennis en kunde werden ze vaak streng getoetst, iedere drie maanden een analyse van een onderwerp die ook nog eens goed gepresenteerd moest worden. In haar biografie geeft Victorine daarover een quote: “Ik heb wel de hoofdletter van uw zin gehoord, maar niet de punt.”
Desondanks was Vogelsang enorm vrolijk naar al zijn studenten en hij genoot van het informele karakter van de omgang met hen buiten de collegezaal. Zo kwamen hij met een klein groepje studenten, waarbij Victorine stamgast was, wekelijks op donderdagavond samen om gezamenlijk te lezen. Een van de belangrijkste auteurs die op deze avonden besproken werd, was Goethe. En vaak werd dan ook Faust gelezen, waarbij er een uitgebreid rollenspel van werd gemaakt.
Maar de verhouding van Vogelsang en Victorine ging verder. Een verhouding waar niet over gesproken moest worden. De professor was immers wel getrouwd. En hoewel ze nooit met elkaar geslapen hebben, waren ze volledig zonder schaamte met elkaar. In zijn armen spraken ze over kunst en literatuur en haalden ze poëzie aan. In dat opzicht is de enige schaduw die over de relatie viel ook wel enigszins komisch. Namelijk toen Victorine de professor betrapte op het geven van expertises van mindere kwaliteit over schilderijen die geveild werden. Die deed hij vanwege geldproblemen, maar daarover had hij met niemand gesproken. Maar dat was niet het pijnlijke voor Victorine.
Nee, hij had z’n werk niet goed gedaan.
In 1932 heeft Victorine voor haar studie een klein onderzoek gedaan in Berlijn. Zelf gaf ze in haar biografie aan dat ze toen “…al enigszins merkte welke wind er was opgestoken”. Uit nieuwsgierigheid is ze zelf ook naar het beruchte Tempelhof geweest om een speech van Hitler zelf aan te horen. Met volslagen onbegrip keek ze naar de tienduizenden Duitsers die op het veld lyrisch de zelf-prijzende woorden van de tiran. Het vlaggengedoe stond haar voor geen ene meter aan. Ze schaamde zich dat ze er überhaupt tussen stond.
Kort daarna is het, ook weer op een vriendschappelijke wijze, uitgegaan met Vogelsang. Victorine was simpelweg toe aan iets nieuws. Na een korte periode alleen, ontmoet ze Lou Beerman op een feest van één van haar medestudenten. Hij was een boeiende man uit Amsterdam, met een zeer internationale achtergrond. Daarnaast was hij orthopedisch chirurg gericht op kinderchirurgie en -verlamming, mede omdat hij zijn eigen ervaring met polio zo verschrikkelijk had gevonden. Hij was zeer geliefd onder de kinderen van het Sophia-kinderziekenhuis, waar hij werkte. Het zicht van deze kinderen, samen met zijn liefde voor Engelse literatuur en poëzie, charmeerde Victorine compleet.
Hoewel ze helemaal voor hem viel, waren er achteraf snel al signalen te zien van zijn toxische gedrag. Leugens en zelfs gewelddadige uitspattingen waren zowat aan de orde van de dag. Ze vestigden zich vlak voor de oorlog in Rotterdam. Het bombardement hebben ze tamelijk ongedeerd overleefd. Maar daarna raakte ze zwanger met Jop, Victorine’s dochter. Vanaf dat zwangerschap ging het slechter en slechter met Lou. Ronduit verschrikkelijk zijn de beschrijvingen in haar biografie (die ik je zal besparen) van de mishandelingen van Lou, die aanhielden tot zelfs na de geboorte van Jop en de scheiding. Het trauma waar Victorine mee opgezadeld wordt, blijft haar hele levenslang achtervolgen.
In 1941, nadat ze met Jop van Lou was weggevlucht en gescheiden, werd ze gecontacteerd door conservator Gerard Knuttel van het Haags Gemeentemuseum (tegenwoordig Kunstmuseum Den Haag) opgebeld. Hoewel Victorine niet de eerste keuze was, kreeg ze een baan als assistent conservator, voor een salaris dat lager lag dan die van een suppoost, een magere 150 gulden in de maand. Het verrast dan ook niet dat zij, om zowel te zorgen voor haarzelf en Jop, twee bijbanen had.
In 1942 werd Gerard Knuttel opgepakt door de Duitse en tijdens het verloop van de oorlog vastgehouden. Voor het Haags Gemeentemuseum is het een enorme schok. Dirk Balfoort, conservator van de muziekafdeling, werd officieel vervanger, maar Victorine nam in de praktijk de taken over. De twee hadden een goede verstandhouding en alle beslissingen zijn altijd na overleg genomen.
Eind dat jaar kwam het bericht dat het gehele museum moest evacueren vanwege de aanleg van een verdedigingswal achter het hoofdgebouw. Victorine was hierbij verantwoordelijk voor het houden van overzicht en het stellen van prioriteiten. Een zware taak, aangezien de nood zeer dringend was. De collectie werd op vele plekken opgeslagen, zoals in een huis van David Roëll, directeur van het Rijksmuseum destijds. Maar bijvoorbeeld ook in het Paleis Noordeinde.
Ondertussen woonde ze met Jop in verschillende zeer kleine appartementjes in Den Haag. Met het verloop van de oorlog ging haar salaris, ondanks de nieuwe taken, maar mondjesmaat omhoog. Dit leidde er bijvoorbeeld toe dat ze nadat haar ramen er voor de zevende keer door een bom uit vlogen, deze niet meer kon vervangen. Echter kon zij door haar netwerk bij het Gemeentemuseum tijdens de hongerwinter redelijk aan eten komen. Maar gelukkig hield Jop ontzettend van gekookte tulpenbollen.
Veel contact met Duitsers heeft ze tijdens de oorlog niet gehad, en als het zo was, dan zeker niet vrijwillig. Ze heeft zo veel mogelijk geprobeerd de bezetters tegen te werken, maar zwaar verzet was een te groot risico. Ze had immers de zorg voor Jop, die anders terug zou moeten naar Lou. In de collectie van het Gemeentemuseum werden wel verscheidene werken van Joodse eigenaren ter bescherming opgenomen.
Over het eind van de oorlog vertelt ze in haar biografie het volgende:
“Ik ben de hele oorlog doorgekomen zonder ooit ziek te zijn geweest, maar op het moment dat we bevrijd werden, …, verloor ik mijn stem. Ik keek naar buiten en kon niets meer zeggen. Ik dacht dat het wel voor altijd zou zijn, maar Jop heeft me getroost. ‘Mammie, dat is helemaal niet erg, dat komt weer terug, dat is omdat het nu allemaal zo moeilijk is. En nu ben je ervan geschrokken, maar het komt weer terug, je gaat weer praten.’”
Na de oorlog keerde Knuttel terug als directeur van het Haags Gemeentemuseum. Echter werd wel snel duidelijk dat hij niet meer de oude was. Na een aantal acties en uitspraken die niet door de deur kwamen, werd vanuit de gemeente beslist dat hij niet de wederopbouw van een museum kon leiden. Victorine was destijds conservator van de moderne kunst, en besloot te solliciteren naar de baan. De vergadering van de gemeenteraad waarin over haar kandidatuur beslist werd, was een gesloten vergadering. De uitslag was 39 stemmen voor versus 2 tegen.
Het herstel van het gebouw van het Haags Gemeentemuseum liep erg voorspoedig. Dit kwam vooral door de medewerking van de gemeente zelf, die inzag dat het Gemeentemuseum het enige niet-lekkende grote pand in Den Haag was, waar een grote bijeenkomst gehouden kon worden. Dit zorgde voor een diverse verzameling aan genootschappen die in het museum langskwamen, waaronder een groot aantal kunst-, dans- en toneelgroeperingen. Zeker de komst deze laatste drie werden zeer gewaardeerd door Victorine, die zoveel mogelijk kunstvormen naar het museum wilde trekken.
Als conservator van moderne kunst heeft Victorine bezig was met de jaarlijkse tentoonstellingen van levende Haagse kunstenaars, bezocht ze al iedere dag na het werk een atelier in Den Haag. Deze focus op het contact met de kunstenaar vond ze van vitaal belang, zeker toen ze directeur werd. In haar idee waren de kunstenaars waar het museum om draaide, zij moesten daar in- en uitlopen, meedenken en gehoord worden. Onder de directie van Victorine kwamen er dan ook Haagse kunstenaars in de Commissie van Advies. Tussen haar, het Gemeentemuseum en de Haagse kunstenaars ontstond een zekere vriendschap, waar alle drie de partijen wat aan hadden.
Ook begint Victorine met het focussen op jongere en kwetsbare doelgroepen. Zo werden er leerlingenavonden georganiseerd, waarbij leerlingen en docenten van Haagse scholen les kregen over verschillende delen van de collectie. Daarnaast kwamen er rondleidingen voor blinden en slechtzienden waarbij objecten die betast konden worden, behandeld werden. Maar nog meer kwam de focus te liggen op jonge kinderen. Voor hen werd er vorm gegeven aan aparte rondleidingen en een kinderwerkplaats. De grote interactie tussen de kinderen en de kunst in het museum was een inspiratiebron voor het jeugdtoneel in Den Haag. Bij het opzetten hiervan werd Victorine ook al snel betrokken en het groeide uit tot een groot succes.
In 1950 trouwde Victorine opnieuw, ditmaal met Bert Bakker. Dit betekende wel dat ze ontslagen zou worden van haar baan. Echter had Bert gelukkig een stuk betere persoonlijkheid dan Lou. Hij had een goede band met Jop en ook weer een liefde voor literatuur en poëzie. Tijdens de oorlog was Bert zeer actief geweest in het verzet, en hij is toen ook veel verloren. Tijdens de oorlog is hij toen al gaan drinken. Dit werd erger toen hij een week na de trouwerij van de dokter te horen kreeg dat hij, mede door de spanningen in de oorlog en zijn alcoholisme, impotent was.
Toch hebben ze nog lang een fijne tijd met elkaar gehad. Bert was de directeur van een uitgeverij die tijdens de oorlog bijvoorbeeld Vrij Nederland uitgaf. Zo was hij ook met de verkoop van oude schoolboeken vanuit de voorraad, na de oorlog rijk geworden. Ze maakte veel reisjes, wat Victorine als heel fijne herinneringen beschouwde.
De laatste fase van het huwelijk ging in nadat het alcoholisme van Bert niet meer te haggelen was. Buiten Victorine om, die nooit dronk, werden er vele feesten in hun huis gevierd, waarbij de volgende ochtend vele gasten nog stomdronken op de vloer terug te vinden waren. Maar toen ze een kostbaar kunstbeeldje dat ze tijdens de oorlog van een Joodse vriendin in bewaring had mogen nemen, terugzag in de woonkamer van één van de stamgasten van Berts feesten, was het genoeg. De scheiding in 1964 was zwaar voor zowel Bert als Victorine, maar verliep zonder problemen.
Victorine is na Bert Bakker nooit meer hertrouwd. Wel had ze nog een kleine relatie met anarchist Arthur Lehning, maar dit liep op niets af. In 1968 is ze cum laude gepromoveerd op de schilder Johan Barthold Jongkind. In 1970 overleed haar dochter aan een hersentumor. Dit heeft haar veel verdriet gedaan en nog opgezadeld met een juridische strijd over Jop’s nalatenschap met de familie van Lou Beerman. Gelukkig heeft Victorine toen niet haar leef- en werklust verloren. In 1971 en 1977 heeft ze nog een tentoonstelling over Jongkind en Jan Toorop georganiseerd.
23 augustus 1993 overleed Victorine Hefting op 88-jarige leeftijd. Ze werd bijgezet in het familiegraf in Utrecht.
Een groot punt bij de museale carrière van Victorine Hefting is het feit dat ze, toen ze begon als assistent conservator, bijna al aan de top van de pikorde was, maar toch nog minder verdiende dan een suppoost. Als vrouw in een destijds nog puur mannelijke wereld voelde ze zich desondanks niet het buitenbeentje. Zij voelde zich bijvoorbeeld bij de vergadering van de twaalf directeuren in dienst bij de gemeente Den Haag volstrekt gewoon. Toen Victorine aan de directeur van de Plantsoenendienst vroeg of de aanwezigheid van een vrouw iets veranderde aan de vergadering, kreeg ze het antwoord dat er op de schuine moppen na, bar weinig anders was.
Het is dus best interessant om te zien dat Victorine zich nooit als een buitenstaander voelde. Zelf schrijft ze dat aan haar opvoeding aan. Zo heeft haar vader haar zowel een actieve aanpakkersmentaliteit aangeleerd, als een vermogen om haarzelf te beheersen en te luisteren naar anderen. Maar het is ook inspirerend om te zien hoe veel kracht Victorine had om door te zetten, ondanks haar tumultueuze jeugd en liefdesleven. En als je haar plaatst binnen de context van de kunst- en museale wereld van toen, kun je zien dat het beslist niet ‘gewoon’ was dat Victorine deelnam in een wereld waar vrouwen toen simpelweg geen positie van macht hadden. Ze stond alleen aan de top, en heeft daarvoor nauwelijks erkenning gekregen. Zelfs niet van andere (mannelijke) museumdirecteurs van die tijd, zoals bijvoorbeeld Willem Sandberg van het Stedelijk Museum Amsterdam.
En dat terwijl Victorine Hefting ook op museaal vlak een pionier was. Onder haar leiding zette Haags Gemeentemuseum als één van de eerste grote musea in Nederland stappen op het gebied van jongereneducatie en -programmering, en creëerde ook programmering voor slechtzienden. Het concept van een ‘cultureel centrum’ hebben we ook enigszins aan haar te danken, aangezien zij na de oorlog het museum openzette voor allerlei kunstvormen.
Het verhaal van Johanna Victorine Catharine Hefting is een verhaal vol met spanning en sensatie, voorspoed en tegenslagen. Het is onze plicht als erfgoedprofessionals om te zorgen dat zulke verhalen door de samenleving niet vergeten worden. Door deze verhalen met trots en respect te blijven delen met elkaar zorgen we dat huidige en toekomstige generaties geïnspireerd blijven raken, waardoor een gelijke en een eerlijke wereld steeds een stukje dichterbij komt.
Over Victorine Hefting is tegenwoordig ontzettend weinig te vinden. Zeker niet op het internet. Trouw heeft na haar overlijden in 1993 een stuk over haar geschreven, en het cultureel tijdschrift Ons Erfdeel verscheen in 1988 een stuk geschreven door Pierre H. Dubois over haar biografie. Beiden gaan niet erg in op de details. Joris van Groningen heeft op het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland ook een stuk geschreven, die een stuk verder gaat dan de eerste twee bronnen.
Ik kan het zeker aanraden om die biografie van Victorine Hefting (geschreven door Nienke Begemann), als je hem kan vinden, een keer door te lezen. Het leest als een memoire vol kleurrijke herinneringen. De tijdgeest van Victorine Hefting, die toch echt stamt uit de eerste helft van de vorige eeuw, komt er goed in door, zonder dat het niveau onnodig wordt verhoogd. Het is daarom dan ook de grootste bron van informatie voor mijn stuk geweest.
Ik heb het in de tekst ook al een aantal keer aangegeven, maar veel van de positieve, negatieve en soms lustige details heb ik uit deze chronologie moeten laten. Als je daarin geïnteresseerd bent, kan ik het al helemaal aanraden om je door de gehele biografie te werken. Ik heb namelijk zelden zo’n grijpend verhaal gelezen.
Victorine door Nienke Begemann (tweedehands):
https://boekenbalie.nl/victorine/9789035105591?id=780700720
Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland:
https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hefting
Trouw:
Ons Erfdeel:
https://www.dbnl.org/tekst/_ons003198801_01/_ons003198801_01_0166.php